
Spreekwoorden: (1914)
Op den boer gaan (loopen, reizen),of ook den boer opgaan of zijn, d.i. het platte land afreizen om iets te verkoopen of te bedelen; later ook spottend gezegd van iemand, die voor politieke doeleinden daar lezingen houdt. Ook zegt men hiervoor den boer (de huizen der boeren) afloopen. De uitdr. datee...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Op den boer gaan (loopen, reizen),of ook den boer opgaan of zijn, d.i. het platte land afreizen om iets te verkoopen of te bedelen; later ook spottend gezegd van iemand, die voor politieke doeleinden daar lezingen houdt. Ook zegt men hiervoor den boer (de huizen der boeren) afloopen. De uitdr. datee...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.